poëzie kinder-
boeken
vertalingen
fragment Het zwarte ei

Ik zat rechtop in mijn bed en keek om me heen. Ik was gewoon in het rode ei. Ik ademde een paar keer langzaam in en uit en dacht even aan mijn droom. Ik rilde. Ik had wel vaker nare dromen de laatste tijd.
Ik richtte me half op en keek onze kamer rond. Zus’ rode piekharen staken maar net boven haar dekens uit. Lots lange zwarte vlechten hingen roerloos over de rand van haar bed. Ik hoorde hun gelijkmatige ademhaling. Alles was rustig. Ik wreef mijn ogen uit. Vervolgens stapte ik uit bed. Ik pakte mijn kleren van de vloer en kleedde me zo stil mogelijk aan. Daarna klom ik de ladder op naar boven, naar onze woonkamer.
Ik schonk een groot glas sinaasappelsap in en belegde twee boterhammen met kaas. Daarmee ging ik in een van onze stoelen zitten. De vrolijke kleuren van het rode ei stelden me op mijn gemak.
Toen pas zag ik voor een van onze raampjes het hoofd van een man. Het was een jonge man, met blond, springerig haar en een grote bril op zijn neus. Hij keek naar binnen. Langs de randen van het raam probeerde hij zo veel mogelijk van onze kamer te bestuderen. Tussendoor keek hij telkens even weg, alsof hij iets opschreef of tekende. Hij kreeg mij in het oog en knikte me vriendelijk toe. Daarna ging hij door met wat hij aan het doen was. Ik gebaarde dat hij weg moest. Hij glimlachte.
Ik maakte het luik open.
De man stond op een lange ladder tegen de buitenkant van ons huis. Hij had inderdaad een aantekeningenboekje in zijn hand. Op het geluid van het luik keek hij op: ‘Ah, mevrouw Nibbedonk, is het niet? Sam Nibbedonk?Ik hoopte al dat u wakker zou worden. Een goede morgen. Ik ben bedrijfsdetective Gof van Het Ruimtebedrijf.’
‘Goedemorgen,’ zei ik. ‘Wat doet u hier? Vindt u het beleefd om bij mensen naar binnen te kijken? Waarvoor zijn die aantekeningen?’
Bedrijfdetective Gof keek alsof ik iets doms had gevraagd. ‘Voor Het Ruimtebedrijf natuurlijk. Daar ben ik tenslotte in dienst als bedrijfsdetective. Dit huis is toch het rode ei, uw ruimteschip? Het Ruimtebedrijf stelt daar vanzelfsprekend veel belang in.’
Lot en Zus waren intussen ook naar boven gekomen en keken met mij uit het luik.
‘U kunt toch even wachten tot we wakker zijn,’ zei Lot.
‘U kunt toch vragen of u kijken mag,’ zei Zus.
Bedrijfsdetective Gof moest even besmuikt lachen om onze vragen. ‘Ik begrijp uw zorgen,’ antwoordde hij opgewekt. ‘Maar meneer heeft mij verzekerd dat alles in het niet valt bij het belang van Het Ruimtebedrijf. De bestudering van uw ruimteschip staat voorop, is mij verteld. Mag ik misschien binnenkomen?’
Ik keek Zus en Lot aan. Ze haalden hun schouders op. ‘Kom maar even binnen,’ zei ik.
Bedrijfsdetective Gof klom van zijn eigen ladder naar beneden en vervolgens met de ladder van het rode ei weer naar boven, naar het luik. Hij wierp een blik door de opening, stapte over de drempel en pakte zijn aantekeningenboekje weer uit zijn zak. Hij keek met een jongensachtig enthousiasme om zich heen. ‘Ongelofelijk zeg. Werkelijk heel interessant voor iemand in mijn vak. Met dit ding bent u dus helemaal naar de maan gereisd?’
‘Gaat u zitten,’ zei Lot. ‘En doe alstublieft dat aantekeningenboekje weg.’
‘ Het Ruimtebedrijf, is dat niet het bedrijf dat Wijbrand en Drubbe opleidt?’ vroeg Zus.
‘Inderdaad,’ zei bedrijfsdetective Gof terwijl hij ging zitten. ‘Ik ken ze goed. We werken samen voor één doel. Vriendelijke jongens. Heel gewoon gebleven. We doen allemaal ons uiterste best om hen zo spoedig mogelijk naar de maan te sturen.’ Hij keek ons met open blik aan. ‘Hoe zullen we het eens aanpakken? Voor mij zou het het handigst zijn als u tijdelijk het rode ei zou verlaten, zodat ik in alle rust alles kan onderzoeken. De motor en het stuursysteem zal ik natuurlijk uiteen moeten nemen, en…’
‘Hoor eens even,’ zei Zus, ‘dit is ons huis! We wonen hier. En we blijven hier wonen.’
Gof van Het Ruimtebedrijf dacht even na. ‘In dat geval kan ik ook een tijdje bij u intrekken. U hebt geloof ik drie extra slaapplaatsen in uw huis, dus…’
‘Nee,’ zei Zus weer. ‘We willen niet dat u ons ruimteschip bestudeert. We willen dat u weggaat. Als u, of die meneer over wie u het hebt, geïnteresseerd bent in dit ruimteschip, dan raad ik u aan om met ingenieur Lalperdonk samen te werken. Hij heeft het rode ei ontworpen en gebouwd. Hij kan al uw vragen beantwoorden.’
‘Ingenieur Lalperdonk zit in Amerika, dat weet u ook,’ zei Gof. ‘En als hij hier zou zijn, dan zou hij geld vragen voor de informatie die meneer nodig heeft. Daar gaat hij tenminste van uit. Dat geld besteedt hij liever op een andere manier.’
‘Maar het zijn ingenieur Lalperdonks ideeën. Dan mag hij er toch ook geld voor hebben?’ vroeg ik. ‘Hij heeft er voor gewerkt.’
‘Wat u zegt klinkt heel aannemelijk,’ zei Gof. ‘Maar meneer is ervan overtuigd dat hier grotere belangen op het spel staan dan die van ingenieur Lalperdonk. Zijn eigen belangen namelijk.’
‘Denkt u eigenlijk wel eens zelf?’ vroeg Lot. ‘Of denkt u gewoon wat uw meneer denkt?’
Bedrijfsdetective Gof gniffelde vriendelijk. ‘O, zeker. Ik denk. Ik denk regelmatig. Ik denk er het mijne van. Ik heb een onafhankelijke geest, mag ik wel zeggen. Maar dat verandert niets aan de wens van meneer dat ik uw ruimteschip bestudeer.’ Hij keek nog eens rond en pakte vervolgens weer zijn aantekeningenboekje.
‘Geen aantekeningen meer,’ zei ik. ‘We willen dat u weggaat. Nu. Meteen. En we willen niet dat u nog terugkomt.’
Bedrijfsdetective Gof stond op. ‘Dat is jammer. Dat maakt de bestudering van uw schip aanmerkelijk lastiger.’ Hij liep naar het luik. ‘Ik wens u nog een goede dag,’ zei hij vriendelijk. En daarmee stapte hij naar buiten.
Ik deed het luik achter hem dicht en keek door het raampje hoe hij naar beneden klom.