Alles in mijn poëzie is echt gebeurd. Niet in de werkelijkheid, niet in de taal. Het is gebeurd in mijn lichaam. Mijn lichaam zet mijn stem in beweging en maakt geluid.
'Ik maak geluid.' Kan ik iets zeggen dat vanzelfsprekender, helderder en zelfverklarender is? Ik zeg wat er gebeurt, en daarmee gebeurt het. Is het mijn doel om helder en vanzelfsprekend te zijn? Nee, maar van alles wat ik wil zeggen is het vanzelfsprekende een onvermijdelijk onderdeel. Het is goed mogelijk dat mijn doel niet ter zake doet.
Niets ligt vast. Niets is stil. Niets rust. De tomeloosheid van onze levens reikt vanaf het tollen van de elektronen dat zorgt dat onze atomen niet onder de zwaartekracht ineenklappen, tot aan het hijgen en kreunen van hijskranen en wolkenkrabbers waarmee we onszelf hebben uitgebreid. Alles begint en eindigt met het lichaam dat beweegt.
Het lichaam hoeft zich niet uit te leggen of te verklaren.Mijn lichaam verdedigt zich tegen de werkelijkheid. Het
beweegt om de bewegingen waarmee de werkelijkheid inbreuk wil maken te
stoppen. Stopt mijn lichaam met bewegen, dan komt de werkelijkheid
langs alle kanten het binnen en vernietigt het. Door middel van
bewegingen herschept het lichaam zich in nieuwe vormen, het werpt
verdedigingswallen op en trapt van zich af.
Mijn lichaam verdedigt zich bij voorkeur met gedichten.
Beweging is niet een ander woord voor karma. Beweging is
niet de wedergeboorte van de gnosis. Beweging is niet hoger of lager.
Beweging is niet lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Beweging is
niet de verborgen agenda van de radenrepubliek. Beweging staat niet los
van grote verhalen. Beweging beweegt en blijft bewegen tot het er geen
beweging meer is. Daarna wordt het niet iets anders, maar enkel geen
beweging.
Beweging vormt de waarde van de poëzie.
Een beweging van de tong roept een beweging van het strottenhoofd op, een beweging van het strottenhoofd roept een beweging van het middenrif op, de darmen hervatten hun peristaltiek, de benen zetten zich in beweging. Wat heeft de tong gezegd? De benen zullen het nooit begrijpen, maar ze weten wat hun te doen staat. Net zoals de tong weet wat hem te doen staat als de benen springen. Een steen in het zand, een onverteerbaar stuk voedsel, en de dactylus wordt een anapest.
Een koorts in het hoofd slaat een koorts door de taal,
een oertoestand van continue beweging, waarin de vaste verbindingen
loslaten, waarin woorden en betekenissen geen gegevenheden meer zijn
maar vloeibare mogelijkheden worden. Als plasma, materie die onder druk
zo is verhit dat de krachten hun macht over de deeltjes verliezen, dat
de elektronen loskomen van de kernen, dat de kernen zelf uiteenvallen
in protonen en neutronen, en elk vorm van materie mogelijk wordt. Er
kunnen nieuwe atomen geboren worden, die in het oorspronkelijke mengsel
niet aanwezig waren. Zo spatten tijdens het dichten woorden uiteen in
twee delen, die zich ieder vastmaken aan een ander woord, zo springen
associaties over van het ene woord naar het andere, zo smelten de
kernen van twee begrippen samen tot een nieuw begrip. Ik ben de
glasblazer, bezig deze bruisende, kokende taalklont te bewerken, ik vul
haar met mijn eigen adem, ik voeg mijn eigen bewegingen naar haar
beweging om haar te begrijpen en te sturen, ik verhit haar net zo lang
tot ze een vorm heeft gekregen die ik bij haar beweging vind
aansluiten, maar ook tijdens het afkoelen werk ik nog op haar door,
zodat ze niet weglekt of uiteenspat.
De logica van poëzie is niet die van redenering en grammatica. Haar
logica is die van de beweging, die niet ligt in haar doel, maar in haar
baan, in de opeenvolgingen van elkaar in evenwicht houdende, uit
evenwicht brengende bewegingen.
De poëzie hoeft zich niet uit te leggen of te verklaren.
De poëzie is het meest zichzelf in haar bewegingen.
Elke beweging zoekt evenwicht, zoekt haar tegendeel,
haar opvolger. Elke beweging wil zich voortplanten in gelijke delen.
Kauw links, kauw rechts, stap links, stap rechts, een klap op de
linkerwang wordt liefst gevolgd door een klap op de rechterwang.
Bewegingen voltrekken zich volgens patronen en de weg van de minste
weerstand.
Pas in verzet tegen de werkelijkheid krijgt de beweging haar eigen
karakter, het patroon verschuift, verbreedt zich, voegt elementen toe
waarmee ze zich een nieuw patroon schept, tot ook dat doorbroken wordt.
Poëzie komt tot zichzelf in verzet.
Verzet is altijd politiek.
Betekenis is wat een gedicht doet als het niks beters te doen heeft.
Betekenis hoeft niet gegeven of toegekend te worden. Betekenis geeft zichzelf. Hooguit kan ik proberen de betekenis te lokken, te verleiden, de weg te wijzen. Maar uiteindelijk bepaalt de betekenis zelf waar ze heen wil. Betekenis kan voor zichzelf zorgen.
Betekenis is taai en vasthoudend, ze kruipt waar ze niet gaan kan. Ze komt op als onkruid waar ze gesnoeid wordt, ze verspreidt zich als kanker waar ze bestreden wordt. Ik heb ontdekt dat het profijtelijker en minder tijdrovend is om de betekenis de plaats die ze opeist te gunnen, opdat ze niet nog meer plaats inneemt. Het belangrijkste is om te zorgen dat de betekenis in beweging blijft, dat ze niet kristalliseert of zich afzet.
De betekenis van mijn gedichten is altijd kleiner dan ikzelf. De beweging van mijn gedichten is altijd groter dan ikzelf.
Betekenis geeft weerstand aan de beweging. De klanken die zich naadloos naar de beweging voegen zijn geen woorden, ze roepen woorden op. Maar nooit passen de woorden volmaakt op de beweging. Ze zijn stroef. Ze geven structuur aan het terrein, ze maken de beweging hoorbaar waar ze slipt, raspt, schuurt. Zo accentueren ze haar. Hoe meer de woorden zich voegen naar een betekenis, hoe meer de beweging wordt afgeremd, tot ze uiteindelijk stil komt te liggen.
Het gedicht zelf kan de schaal van zijn beweging
bepalen. Twee gedichten kunnen een vrijwel hetzelfde traject afleggen,
maar ieder op eigen schaal, het ene door de huiskamer, een ander langs
de exoplaneten, en weer een ander door vier atomen. Is de schaal
eenmaal bepaald, dan zal het gedicht ervaren worden op die schaal.
Een gedicht dat nalaat de schaal van zijn beweging te bepalen wordt
gelezen volgens de schaal die op dat moment in de poëzie geldt. Op dit
moment wil dat zeggen dat het altijd in de huiskamer terechtkomt.
Geluid is beweging die een uitweg zoekt.
Geluid is een ervaring van het hele lichaam. Heel het lichaam vibreert mee. De langsrijdende bestelwagen begint bij de voeten, hondengejank schiet door de darmen, het signaal van de gsm rilt in de hypofyse. Prettige muziek zet de ruggengraat in de juiste plooi, een aangename stem krult de schouders.
Geluid komt van binnenuit. Het lichaam zelf neemt het eerst zijn geluiden waar, langs zijn binnenwegen, versterkt door het kaakbeen, de ronding van de schedel, de vele gewijde grotten tussen het slijmvlies. Geluiden die ons altijd vergezellen (het geruststellende kloppen van het hart, het stuwen van de ademhaling), geluiden die ons komen bezoeken als we eenzaam zijn (het reutelen van de darmen, het schuren van huid over huid) geluiden die ons komen storen in onze bezigheden (het knakken en kraken van de gewrichten, het gieren van de ademhaling, het huilend bonken van het hart). Slechts nu en dan, wanneer we ziek of gewond zijn, wanneer we voor een slagersetalage staan, ervaren we ons lichaam als vlees en bloed. Meestal ervaren we het als massa, ruimte en geluid. Elk geluid dat we maken, ligt in het verlengde van de geluiden die ons lichaam al maakt, van de geluiden die we met ons lichaam kunnen maken. De viool versnelt en verbreedt de mogelijkheden van de stem, de trom zoekt nieuwe varianten voor de hartslag, de stoommachine rekt de ademhaling op, het vuurwerk improviseert vrij op het thema van onze scheten.
De stem is de kleinste politieke eenheid. Poëzie is de stem die luistert naar haar eigen bewegingen. Poëzie beproeft de mogelijkheden van de stem, ze verfijnt en verbreedt die. De poëzie bepaalt de mogelijkheden van de politiek.
Het begint met herhalingen. Ik gebruik steeds dezelfde klank, om hem beter te leren beheersen, omdat hij me die dag goed bevalt, of omdat ik jeuk heb op de plek waar mijn tong tegenaan komt als ik de klank vorm. Vervolgens neem ik een andere klank, de klank op de plek in mijn mond naast die van de eerste klank, of de plek ertegenover. Mijn mond is een verzameling geïsoleerde punten. Ik wissel de twee klanken af en voel mijn tong verschuiven, zich herschikken in mijn mond, ik voel mijn lippen zich plooien, ik voel de spanning van de glottisslag. Klanken die ik tussen die twee klanken door gebruik tellen niet echt mee. Maar ineens, alsof hij een eigen wil heeft, springt een klank uit de andere naar voren en eist zijn plek op. Is het omdat hij bij de eerste twee klanken hoort, of omdat hij een door die klanken veronachtzaamde plek in mijn mond, mijn keel, op mijn verhemelte aanspreekt? Misschien maakt hij misbruik van de galm van een holle kies. Ik gebruik hem in andere verbanden. Ik keer die verbanden om. Nu gaat het niet meer om plekken in mijn mond, het gaat om lijnen. Ik trek verschillende lijnen die elkaar in evenwicht houden, die elkaar kruisen, die om elkaar heen cirkelen. Zo herschept de stem de mond en maakt er weer een orgaan van. Vanuit de mond schiet de stem haar lijnen door het hele lichaam en de hele werkelijkheid. Naast de milt hervormt zij het belastingstelsel, zij schept een nieuwe staatsvorm in de holte van de rechterknie.
Ik kan mij voorstellen dat later iemand mijn gedichten naast elkaar legt en er mijn lichaam uit reconstrueert, zoals een paleontoloog de lichamen van voorhistorische dieren reconstrueert uit botten en ideeën. Ik kan mij evengoed voorstellen dat iemand mijn botten neemt en daar mijn gedichten uit reconstrueert, of de gedichten die ik beter zou hebben kunnen schrijven, of de gedichten die ik het liefst zou hebben geschreven. Ik weet niet wat ik het liefste zou hebben. Maar misschien heb ik het helemaal mis, en herscheppen mijn gedichten mijn lichaam zoals dat was net voor ik geboren werd of zoals het sterven moet, misschien herscheppen ze mijn lichaam in dat van een ander, of scheppen ze een ander lichaam, niet noodzakelijk een beter lichaam dan het mijne, maar anders, omdat zij het nu eenmaal anders willen.
Er zijn mensen die praten vanuit hun keel, er zijn mensen die praten vanuit hun neus, er zijn mensen die alle klank via de wangen sluizen. Er zijn mensen wier tong verticaal beweegt en mensen wier tong horizontaal beweegt, er zijn mensen wier tong los door hun mondholte stuitert. Er zijn mensen die hun woorden proeven voor ze ze uitspreken, er zijn mensen die, als ze ze hebben uitgesproken, nog even aan hun woorden ruiken, er zijn mensen die de weg van elk woord volgen met hun ogen. Er zijn mensen die je hun woorden overhandigen, mensen die ze je onderhands toestoppen, er zijn mensen wier woorden je maar moet zien te vangen en mensen die je hun woorden om de nek hangen. Wat er ook gezegd wordt, mensen houden vast aan de gewoonten van hun stem. De stem heeft geen betekenis nodig om te spreken.
Klank herschept mijn lichaam. Allereerst mijn gezicht. De spieren die ik veel gebruik, voor de woorden die ik graag uitspreek, rekken langzaam uit en verstevigen zich. Andere spieren, die de door mij verwaarloosde woorden uitspreken, worden slap en doen de huid waaraan zij vastzitten zakken. De kaken worden opgerekt, tonen spleten tussen de tanden of geven die zo weinig steun dat ze uitvallen. De e trilt in de borst, de i trilt in de hersenpan. De u maakt gal aan en de a houdt heb bloed rood en vol, de g zet kramp in de billen, de j verzwakt het middenrif. De ui brengt de maag aan het zakken. De rollende r veroorzaakt staar. Een diepe lach doet het buikvlies zwellen, reutelende darmen trillen de heupgewrichten los.
Er moeten gedichten te schrijven zijn die ziektes genezen, die botten breken en denkbeelden vervormen.Er is geen manier van spreken die zich meer of minder goed leent voor poëzie. Er is geen inhoud of vorm die is uitgezonderd van poëzie. Of iets poëzie is of niet wordt bepaald de mate waarin het zich voegt naar de logica van de stem.
Poëzie heeft geen levenswijsheid nodig. Poëzie heeft
geen motivatie nodig. Poëzie heeft geen subsidie nodig. Poëzie heeft
geen spiritualiteit nodig. Poëzie heeft geen herkenning nodig. Poëzie
heeft geen papier nodig. Poëzie heeft geen begeerte nodig. Poëzie heeft
geen persoonlijkheid nodig. Poëzie heeft geen ironie nodig. Poëzie
heeft geen werkelijkheid nodig. Poëzie heeft geen interpretatie nodig.
Poëzie heeft geen normen en waarden nodig. Poëzie heeft geen
deconstructie nodig. Poëzie heeft geen melancholie nodig.
Mijn gedichten hebben mij niet nodig, ik heb mijn gedichten nodig. Als
ik uw gedichten mag gebruiken, mag u de mijne gebruiken. Als u geen
gedichten hebt, neem dan de mijne.