poëzie etc | han van der vegt |
De toekomst toegewendwelkom in Veluwestadwaar de straten droog zijn, waar
de huizen pal staan, waar uw leven zinvol is
het water is niet
onze vijandwaar de algenadem van verdronken geliefden ons op de ochtendnevel komt toegewaaid en ons laat raden naar oude verhalen
waar de kinderen,
het rafelig merkteken van de vloedmeesters in hun blonde wang gekerfd,
voetballen op steltenwaar je elke dag een nieuwe naam moet verzinnen omdat niemand de namen van gisteren kent waar we achter de dijken de torens van de westelijke steden scheef zien zakken van hun voze fundament, voegen uitgebeten, stenen hol gespoeld
welkom in Veluwestad waar de straten geen
herinneringen herbergen aan onze ondergelopen, afgedreven levens
de toekomst is niet
onze vijandwaar de schuimers zich van hijskraan naar hijskraan slingeren, slapen in hangmatten van betonstaal, leven van de verkoop van gesnaaide dakpannen
waar we gebouwen
optrekken aan de hemel, lichter dan lucht, sterker dan de grond,
soepeler dan waterwaar iedere kamer hetzelfde grondplan heeft, waar alle lampen op hetzelfde tijdstip aangaan, waar ieder uitzicht wordt omrand door hetzelfde raam
waar krom pijn en
rochel op de buitenste dijk de vloedmeesters elke avond hun borstkramp
over de tijdloze golvenlaten kaatsen
welkom in Veluwestad waar de dageraad ons komt wekken
met de geur van vers gestort beton, lysol en ongebluste kalk
heimwee is niet
onze vijandwaar de gulzig stuiptrekkende geschutskoepels iedere wolkenkrabber bekronen waar het noodlot altijd zijn broek aanhoudt waar geen muur zo hard is als onze spieren, geen dijk zo droog is als onze tong, waar geen weg zo ver reikt als onze blik
waar we stenen van
vlees bakken waar we stenen van algen bakken alles om de klei uit de
grond maar te sparenwaar de vloedmeesters de tijd niet hebben om fouten te maken welkom in Veluwestad waar niemand wordt toegelaten
voor wie geen plaats is op de steigers
wanhoop is niet
onze vijandwaar de vloedmeesters zich door hun gezellen over straat laten zeulen in draagstoelen met steeds uitzinniger boegbeelden
waar de flats uit
het lood staan van de gezwellen op hun gevels, de kloppende
schuilplaatsen van nieuwkomerswaar de regens van vroeger elke verse laag specie komen besprenkelen met de weemoed, de weemoed waar altijd de mist van betonstof hangt, waar ieder zich de tanden vlak knarst op het gipsgruis waar meer mensen sterven aan vallende bakstenen dan aan ouderdom welkom in Veluwestad waar ieder geluid op den duur op
de branding gaat lijken
zweet is niet onze
vijandwaar eenzaamheid een andere naam voor verraad is waar we geen tanden nodig hebben omdat de angst zeepokken afzet op ons tandvlees waar de vloedmeesters de wil van de golven voorspellen uit de kleuren in het parelmoer waar niemand wordt toegelaten die niet zijn gewicht in bakstenen meebrengt waar de woonwijken sneller doorkruist kunnen worden omdat geen geschiedenis de voetstap vertraagt waar de gekrijs van de everzwijnen die 's nachts hun gebied terugeisen tegen de steigers omhoogklimt als ze door de schuimers worden verschalkt
welkom in Veluwestad waar de steigers altijd hoger
reiken dan onze dromen
de hemel is niet
onze vijandwaar niemand zich afvraagt welke slavenstammen de met elke verdieping zwaardere gebouwen uit de ondergrondse gewelven naar boven tillen en
onwrikbaar houden
waar de
vloedmeesters hun teken achterlaten op alles wat de stad in- of uitkomtwaar iedereen zijn eigen leven verzint en zich ervaring toebedeelt naar behoefte, niet voor ongelovige anderen, maar voor zichzelf
waar we ruiten
trekken van tranen, waar we ruiten trekken van zweet om het zand in de
grond maar te sparenwaar de hijskranen, krom van de nesten en korven van de schuimers, in hun val minstens vijf andere kranen meesleuren
welkom in Veluwestad waar het succes van een mens
wordt afgemeten aan de afstand die hij boven het waterpeil woont
corruptie is niet
onze vijandwaar de botten van de aangespoelde lijken worden gebruikt om het beton te wapenen waar de wolken zo zwaar zijn dat woningblokken er hun fundamenten in hebben, die we verlengen tot we ze op de grond kunnen metselen
waar elke ochtend
de westelijke stranden volgepakt liggen met het wrakhout van
verschelpte steden, het materiaalvoor ons schaarse meubilair
waar de
vloedmeesters zich aan met hun daden bestikte zeilen naar het huis der
beslissingen laten vliegenwelkom in Veluwestad waar de westenwind altijd slecht
nieuws brengt
jaloezie is niet
onze vijandwaar het eelt dat we van onze handen snijden de basis vormt voor een nieuw soort kunstmarmer waar nieuwe gebouwen met kabels tussen de gevestigde worden gehangen opdat ze de grond niet hoeven te raken waar niemand een ander van voor de vloed herkennen wil waar het paviljoen van de vloedmeesters ons afschermt tegen regen, ons de zon uit de ogen houdt waar de geschiedenis met elke dag droger wordt waar de boten van de vluchtelingen de bekisting vormen van nieuwe huizen welkom in Veluwestad waar de vloedmeesters zelfs de
geheime naam kennen die u uzelf geeft
dorst is niet onze
vijandwaar we stenen eten en metselen met oud brood waar melodramatische eikenwortels de fundamenten vormen voor de huizenblokken waar het geluid van de branding altijd dichterbij lijkt te komen waar onze longen beslaan van het inademen van de eeuwige nevels, waar we stukken zeewier ophoesten waar we geen gordijnen nodig hebben omdat de mist onze ramen elke dag afzet met een verse algenlaag waar een potvis zich met zware staartslagen door de straten werkt op zoek naar de Noordwestelijke Doorvaart |