Voorlopige biografie

(Grote delen van het leven van Han van der Vegt komen hierin niet voor omdat ze vallen buiten wat hij als 'de context' ervaart of omdat ze hem überhaupt vervelen.)

Han van der Vegt neemt zich al op veertienjarige leeftijd voor om schrijver te worden, zonder daartoe enige reden of kennelijke aanleg te hebben. Alles wat hij tot zijn twintigste schrijft is vernietigd. Het leeuwendeel van wat hij daarna schrijft ook. Wat hij tekort komt aan talent compenseert hij met koppigheid.

In 1982 schrijft hij De wandelaar, het eerste verhaal waarin hij bereikt wat hij ermee van plan is. Dat is meteen reden op te houden met studeren (filosofie, sonologie, musicologie, het belang van dit alles is onduidelijk) en zich voltijds aan het schrijven te wijden. Dit levert een handvol bruikbare gedichten op, maar verder vooral tijdsverspilling en getob.

In 1984 moet hij vervangende dienst vervullen, aan de letterenbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. De wandelaar wordt intussen gepubliceerd in de Slibreeks. Het zal lange tijd duren voordat hij begrijpt hoe bijzonder deze vroege publicatie is.

Na verlof in 1985 leeft hij tot 1994 van een uitkering en put zich uit in allerhande experimenten en mislukkingen. Hij speelt, meestal als zanger, soms als gitarist, mee in een reeks bandjes die geen van alle de cultstatus bereiken. Van de honderden nummers die hij hiervoor schrijft is niets overgebleven. Hij maakt een flinke hoeveelheid schilderijen waarvan hij er enkele verkoopt en de meeste op diverse plaatsen in Utrecht, waar hij in die tijd woont, achterlaat. Misschien hangen ze daar nog. Het is aannemelijker dat ze zijn weggegooid.

In die tijd schrijft hij ook Afrika, een autobiografische roman die door een respectabel aantal uitgevers wordt geweigerd en inmiddels is zoekgeraakt. Waarschijnlijk is er weinig aan verloren. Hij komt tot het besef dat hijzelf ongeschikt is als onderwerp van zowel proza als poëzie.

Die poëzie schrijft hij dan al een slordige vijftien jaar. Enkele gedichten zijn zelfs gepubliceerd (o.a. in het legendarisch blad De Held, voordat dit legendarisch wordt). Maar pas rond 1990 heeft hij de stijl van zo veel uiteenlopende dichters gekopieerd en geplunderd dat het resultaat voor buitenstaanders niet meer te herkennen is als plagiaat.

In die tijd begint hij ook op te treden met poëzie. Vanwege de aanvankelijk beroerde resultaten besluit hij zijn gedichten uit het hoofd te leren, om althans in dat opzicht wat controle te krijgen. Collega-dichters beschuldigen hem er daarop van een 'performer' te zijn. In de jaren '90 treedt hij honderden keren op, voor een publiek van 3 tot 1500.

In 1991 komt hij in aanraking met Willem Desmense van de pas opgerichte Uitgeverij IJzer, die hem de mogelijkheid biedt een bundel te publiceren. Dit wordt Oker, in 1993.

Rond deze tijd maakt hij samen met Erik Lindner plannen voor het oprichten van het tijdschrift iwosyg. De bijbehorende Stichting iwosyg zal later nog vele mooie dingen doen (met name het beheer van het tijdschrift Terras), maar zonder Van der Vegt.

In augustus 1993 ontdekt hij, min of meer per ongeluk, een andere, gedrevener, ritmischer manier om poëzie te schrijven. In twee weken schrijft hij het lange gedicht 'Toorts', zonder een flauw idee te hebben waar hij mee bezig is. Hij begint aan een ander lang gedicht, 'Apex', maar weet nog niet hoe hij het moet afmaken.

Leven van een uitkering is inmiddels maatschappelijk onwenselijk geworden. Om gedwongen tewerkstelling te voorkomen neemt Van der Vegt in 1994 een baantje als conciërge aan bij een theaterbureau. Dit biedt nog voldoende tijd voor literatuur. Van Uitgeverij IJzer krijgt hij opdracht om de brieven van Virginia Woolf aan Vita Sackville-West te vertalen. Omdat hij tegelijk het vertaalwerk moet doen en het vak van vertaler moet leren, is hij hiermee jaren bezig. Het boek verschijnt in 1996 onder de titel Ezeltje West. Tussen 1993 en 1997 schrijft Van der Vegt nauwelijks.

In 1996 verschijnt 'Toorts' in het tijdschrift Parmentier. Dit is Van der Vegts eerste serieuze tijdschriftpublicatie, en het begin van een lange relatie met Parmentier. In 1997 maakt hij eindelijk 'Apex' af. Ook 'Apex' verschijnt later in Parmentier.

Er zijn nu ook voldoende gedichten voor een tweede bundel, Pilonder, die in 1999 weer bij Uitgeverij IJzer verschijnt zonder opgemerkt te worden.

Het werk bij het theaterbureau wordt om meerdere redenen onaangenaam. Van der Vegt besluit ontslag te nemen en als zelfstandig vertaler te gaan werken. Hij verhuist naar Antwerpen en kan daar voor wat vertaalbureaus aan de slag. Jarenlang vertaalt hij alles wat er via computer of fax binnenrolt, meestal voor de volgende dag.

Na Pilonder besluit hij dat hij de zaken anders moet aanpakken. Andere houding, andere, fellere gedichten, andere uitgeverij. Hij besluit, in het voor dit voornemen toepasselijke jaar 2000, om modern te worden. Dit komt tot uiting in een afkeer van alles wat naar nostalgie of cultuurpessimisme neigt en een omhelzen van moderne media en de natuurwetenschappen. Hij begint gretig te lezen in allerlei populair-wetenschappelijke werkjes en tegelijk zijn poëzietheorie verder uit te bouwen. Hij schrijft enkele poëticale essays, die tot zijn verbazing zonder al te veel moeite gepubliceerd raken, met name in De Revisor. Zijn gedichten worden materialistischer. Hij bedenkt dat hij het modernste genre moet proberen, de sciencefiction, en kijkt met het oog hierop zo veel mogelijk sciencefictionfilms.

In Antwerpen zoekt hij al snel toenadering tot Peter Holvoet-Hanssen, wiens zeer succesvolle debuut Dwangbuis van Houdini hem bijzonder aanspreekt. Naar aanleiding van een nummer van Dietsche Warande & Belfort met dichtersmanifesten die vooral geen manifest willen zijn, besluit Van der Vegt een echt manifest te schrijven. Peter Holvoet-Hanssen geeft dit manifest zijn titel ('De vegt-lijnen') en is bereid het mede te ondertekenen, een beslissing die hem later nog vaak zal berouwen. De vegt-lijnen verschijnen begin 2001 in het Financieel-Economische Tijd en in Parmentier.

Intussen zit Van der Vegt, na zijn nogal voorbarig afscheid van Uitgeverij IJzer, zonder uitgever. Jaren in de wildernis volgen. In diverse samenstellingen reizen zijn gedichten door Nederland en België en worden met wisselende vrijmoedigheid afgewezen.

Bij gebrek aan publicaties stort Van der Vegt zich op het optreden, vooral in Antwerpen. In het besef dat hij het, nu hij toch al als performer wordt beschouwd, moeilijk erger kan maken, experimenteert hij in deze jaren met acteurs, jazzmuzikanten, danseressen, schmink, speciaal vervaardigde T-shirts en maskers van snoeppapier. Hij verzint acts waarbij hij tijdens het voordragen een krab eet, zich een gezicht likt en met een actrice gooit. Met Peter Holvoet-Hanssen verzorgt hij een avondvullend programma rond De vegtlijnen, in een smoezelig theatertje aan de Ommeganckstraat. Hij treedt toe tot het gezelschap Le Tigre Unick en doet mee aan de happenings, vol poëzie en muziek. In de jaren 2000-2004 is het poëzieleven in Antwerpen bijzonder levendig en gevarieerd. Dit mondt uit in de manifestatie Antwerp Book Capital 2004. Van der Vegt schrijft met enig enthousiasme het gedicht 'Ratel' toegesneden op de Antwerpse situatie van dat moment (en van nu, nu we het er toch over hebben). De kunstenaar die hierop met hem zou samenwerken wordt er nogal misselijk van, dus wordt de bijdrage nooit gebruikt. In de zomer van 2003 raakt Exorbitans eindelijk voltooid. Van der Vegt leest het gedicht voor de eerste keer volledig voor in de huiskamer aan de Offerandestraat te Antwerpen, voor vrienden en kennissen. Buitenaardse hapjes worden geserveerd.

Door de gezamenlijke uitgevers van Nederland en België wordt Exorbitans lichtelijk bevreemd afgewezen. In de lente daarop besluit Van der Vegt het gedicht op te voeren in een theatervoorstelling, met acteurs, collega-dichters en een jazzcombo onder leiding van Michael Brijs. Op 20 en 21 mei 2004 speelt Hemelvaart met Exorbitans in Het Oude Badhuis in Antwerpen.

Op die laatste avond komt er uit het niets een e-mail van Chrétien Breukers. Of Van der Vegt geen interesse heeft in de door hem hernieuwde Windroosreeks te publiceren? Zodoende verschijnt in dat najaar al de bundel Ratel & Experimenten bij Uitgeverij Holland, de uitgeverij van de Windroosreeks. Er verschijnen zowaar enkele recensies. Piet Gerbrandy spreekt van een 'echte aanwinst'. 'Enge, smerige poëzie' wordt wellicht voor de eerste keer als compliment gebruikt.

Inmiddels is Van der Vegt gestopt met het vertalen van handleidingen, bankverslagen en juridische documenten betreffende de mosselteelt, en is overgegaan op boeken, wat meer flexibiliteit en meer tijd om te schrijven oplevert. Er zitten enkele goede boeken tussen, zoals Rimbaud van Graham Robb. Hij vertaalt een groot aantal kinderboeken voor uitgeverij Facet van Walter Soethout. Mede hierdoor komt hij op het idee zelf een kinderboek te schrijven. Aanvankelijk weet hij niet goed wat hij met Het rode ei aan moet. Uitgevers wijzen het af als 'te gek'. Pas in 2008 herleest hij het manuscript en besluit het nog eens te proberen. Dit maal wordt het opgemerkt door Carine van Wijk van Gottmer Uitgevers. Het rode ei komt uit in april 2010.

Chrétien Breukers, inmiddels met de Contrabasreeks actief bij Ton den Boon van BnM Uitgevers, geeft in 2006 Exorbitans uit, in hetzelfde jaar dat Van der Vegt naar Nederland terugverhuist. Ze zijn nauwelijks in Arnhem aangekomen of ze krijgen al een kind. Exorbitans wordt door Ilja Leonard Pfeijffer besproken als een 'glorieuze mislukking'. De uitgave is in 2007 aanleiding Exorbitans nogmaals op de planken te zetten, weer met acteurs, maar ditmaal met muziek van Jan van Dijkhuizen, met wie Van der Vegt vervolgens veel gaat samenwerken aan geluidsopnamen. De voorstelling speelt in Perdu (Amsterdam) en Branoul (Den Haag). Wonen in Nederland maakt optreden daar aanmerkelijk makkelijker, en Van der Vegt ontwikkelt een aantal jaren innige banden met Perdu.

Ton den Boon heeft inmiddels besloten dat poëzie uitgeven niets voor hem is en vernietigt de voorraden. Van der Vegt gaat weer op zoek naar een uitgever. De bundel verschijnt uiteindelijk in 2010 als De zeilen van de aarde.

In augustus 2010 wordt Han van der Vegt in het tijdschrift nY omschreven als 'Nederlands meest speculatieve dichter'. In hetzelfde nummer staat een enthousiast artikel over Exorbitans door Jeroen Dera.

Het zijn relatief goede jaren. Wat Van der Vegt schrijft kan hij zonder problemen bij tijdschriften onderbrengen. Hij heeft vooral goede banden met Parmentier, waar hij, onder de bezielende leiding van Arnoud van Adrichem, zelfs af en toe hand- en spandiensten mag verlenen als vaste medewerker, en met De Gids.

Het zijn de jaren van megalomane gedichten: wat met Exorbitans redelijk was geslaagd, moest grootser en vreemder. In 2005 begint Van der Vegt aan het gedicht 'Wormgoor', een walkthrough voor een niet-bestaande computergame dat een versie van de mythe van Orpheus en Eurydice behelst. Hij houdt tijdens het schrijven een werkboek bij op de website van de Windroosreeks. Als 'Wormgoor' in eerste instantie af is, begint hij aan 'De paladijnen' een in klassieke hexameters geschreven moderne graallegende die zich afspeelt in een wereld na de apocalyps. Ook dit keer verloopt het schrijven min of meer openbaar, met een werkboek. Dat moet dit keer op de website van de Contrabas. Beide gedichten krijgen bij voltooiing een 'eerste koude lezing': 'De paladijnen' in Arnhem, in 2009, en 'Wormgoor', dat nog ingrijpender moet worden herzien, in 2013, in Amsterdam, waar hij inmiddels naartoe is verhuisd. Daarbij wordt 'De paladijnen' integraal in De Gids geplaatst in het nummer over epische poëzie.

Op uitgevers maken de gedichten dan weer totaal geen indruk. Als Van der Vegt rond 2008 contact krijgt met Bart Kraamer, redacteur bij Meulenhoff, wil die weliswaar wel iets van hem uitgeven, maar met name niet wat hij nog op de plank heeft liggen. Een nieuwe bundel dan maar. Het wordt De zeilen van de aarde (2010), een reeks kortere gedichten rond wetenschap. Het boek is nog niet uitgegeven of Bart Kraamer wordt bij Meulenhoff ontslagen. Besprekingen komen vooral op internet ('Even ontnuchterend als mysterieus en ongrijpbaar'). Tegelijk komt Exorbitans als dubbel-cd uit bij Ratsmodee, een label dat Van der Vegt met Jan van Dijkhuizen heeft opgericht. Meulenhoff heeft daarna geen belangstelling meer voor Van der Vegt of zijn poëzie.

Tijdschriftbijdragen worden schaarser nadat Zijlstra-bezuinigingen van 2010 hebben toegeslagen. Veel tijdschriften, waaronder Parmentier, houden op te bestaan, de meeste andere zijn gedwongen minder te betalen.

Poëzieoptredens worden schaars. In 2013 weet Van der Vegt de interesse van Matthijs Ponte, dan directeur van Perdu, te wekken voor het idee van De Nacht van de Lange Verzen, een programma met gedichten van een kwartier of meer, van 7 uur 's avonds tot 7 uur 's ochtends. Dit vindt in Perdu plaats op 16 juni, waarbij Van der Vegts eigen bijdrage bestaat uit de integrale 'Wormgoor'. Het is het hoogtepunt van Van der Vegts connectie met Perdu.

Pas in 2015 opent zich weer een mogelijkheid om een dichtbundel te publiceren. Via redacteur Matthijs de Ridder wordt Van der Vegt opgemerkt door Joos Kat van Wereldbibliotheek. Omdat er nog veel werk op de plank ligt, besluiten De Ridder en Van der Vegt er een flink gat in te slaan: zowel 'Wormgoor' als 'De paladijnen' komen in de nieuwe bundel, met een tussenluik van vier in de loop der jaren ontstane surrealistische reisgedichten. Navigatiesystemen gaat het geheel heten. Het verschijnt met een prachtige omslag en vormgeving van Joost van de Woestijne. Er verschijnen enkele recensies over het boek, die dit soort poëzie vooral een hoop drukte om niks vinden. Piet Gerbrandy constateert 'een pijnlijk gebrek aan diepte'.

Vertalingen, zeker van poëzie, worden schaars. Alweer via Matthijs Ponte krijgt Van der Vegt van de pas opgerichte uitgeverij Bananafish de opdracht een nieuwe vertaling te maken van Omeros van Derek Walcott. Het wordt een mooi boek dat in 2018 wordt genomineerd voor de Filter-vertaalprijs. Helaas is Bananafish tegen die tijd allang opgehouden te functioneren. Intussen loopt Van der Vegt al een jaar of twintig rond met het idee iets te schrijven over Julius Caesar, wiens benadering van het politieke leven helaas steeds actueler wordt. Eerst denkt hij aan een toneelstuk, vervolgens aan een sciencefiction-roman. Vanaf 2017 kan het werk echt beginnen.

Intussen verschijnt nog een kinderboek bij Gottmer, Ridder Lot en ridder Lans, dat in de coronastilstand ten onder gaat.

Pas in 2022 verschijnt Een fellere zon, de Caesar-roman. Op den duur krijgt het boek enkele enthousiaste internetrecensies maar krijgt verder nauwelijks aandacht. Van der Vegt gaat meteen door met een omvangrijke bloemlezing uit het werk van W.H. Auden, die als Tijdelijke helden verschijnt bij het eerbiedwaardige Van Oorschot, onder begeleiding van Menno Hartman.

Tijd maar weer voor een dichtbundel. Van der Vegt is al jaren bezig met gedichten voor een bundel die Eenzame goden zou moeten heten en waarvoor hij ook een beurs krijgt. De gedichten zijn weliswaar bijna allemaal geschreven maar als het erop aankomt kiest hij, weer in samenspraak met Matthijs de Ridder, voor iets anders: Bouwdoos; probate poëzie, een bundel vol gedichten in de stemmen van overheidsbrochure en reclamefolder. Als deze bundel in 2024 verschijnt, krijgt die in de maanden daarop steeds meer goede recensies. Hij wordt clubkeuze van de Poëzieclub. Er komt een tweede en zelfs een derde druk. Hij wordt zelfs genomineerd voor de Grote Poëzieprijs.

Er zijn plannen voor een nieuwe roman en verschillende dichtbundels. We zullen zien wat ervan wordt.